Soldaten veróverden onze straten, beróvden onze Moeders van hun nazaten,
De kadavers van onze Vaders doorzeefd als gatenkazen,
Kameraden pleegden landverraad en moesten het vaak met hun levens betalen,
Misplaatste haat zocht zondaren die wrede bloedoffers aan Hades gaven,
Hier… in deze massagraven … rusten mijn dromen en aspiraties.
Crepérende confraters verkérden in alle staten, langzaam hun laatste adem uitblazend,
Vernéderende taferelen, voor éeuwig gebrand …
Menige littekens verraden mijn oorlogsverhalen,
Terwijl pezige benen me moeizaam door het leven dragen penetreren pertinente vragen mijn eeltlagen,
Mijn geweten … knagend … het voelt als een aderlating,
Hoe lang moet ik dit leed nog meedragen.
Schaduwen zwellen tot torenhoge gewelven, golven die oorverdovende donders dempen,
Kwelgeesten van drenkelingen scanderen markante serenades, gedragen door woeste baren,
Roeispanen wroeten in het water, longblaasjes zoeken naar adem…
Manische ratten vertrappelen panische slaven als psychopathische doodseskaders,
traumatische tentakels houden hen ter plaatse, verankerd aan een kleptomanische kade,
Zweepslagen zingen gezamenlijk angstaanjagende hommages,
Cascades van bloedende aders, schenk hen terug aan Moeder Aarde…
Vergiffenis is verraderlijk, gezonken beloftes op de bodem van de oceanen verraden het,
Verzilte herinneringen van verstikte drenkelingen liggen er naast verbitterde repertoires voor het rapen,
Lieve heer alsjeblieft, vergeef ons onze schuldenaren...
Afgekapte handjes, de Congo is van ons
Verkracht die zwarte communicantjes, oh wat zijn we trots.
Ze moeten niet zo janken, het klinkt misschien wel grof,
Onderontwikkelde primaatjes, ze waren niets zonder ons.
Rubberplantages, bloed zweet en tranen
Ruggen vol blaren, alles voor de belgische bazen
Leopolds soldaten, massamoorden voor diamanten
verhongerde magen, afkappen die handjes
10 miljoen zieltjes naar de hemel
10 miljoen kindjes die wenen
gelukkig kon de kerk hen bekeren
nu rusten ze bij Here Jezus
Afgekapte handjes, de Congo is van ons
Verkracht die zwarte communicantjes, oh wat zijn we trots.
Rubberplantages vol slaven, mede aan de kerk te danken
Alles voor diamanten, afkappen die handjes,
De Congo is van ons, oh wat zijn we trots…
Ze noemen me roetmop, salle negre, zoeloelip, singe stupide
Ga terug naar je eigen land, of ik maak u zelf van kant.
Je vais te tuer, salle nègre
De grootste neus, zeker van gierige aard,
welke holocaust, jij hebt die toch niet ervaart?
Trek eens aan dat haar, ze is zeker kaal
Voor ben ik een tweederangsburger, la saleté de la rue
een stuk stront, een vuile hond
Hun woorden slaan diepe wonden...
Nergens bij horen, overal tussen vallen
Wel willen maar niet kunnen, nooit genoeg voor niemand
chetsie chetsie, ze lo beseder,
een halfke wilt niemand
Je pleure pour m’endormir
Maar ik wil niet dat iemand het ziet
Machteloos Verdriet
Je déteste me sentir si fragile tout le temps.
ani ohevet otcha,
neen dat kan niet want je verlaat me toch voor een van je eigen soort
Zijn we dan niet allemaal mensen?
Is dat niet het enige dat telt?
Ik ben een kind zonder land, un enfant sans terre
Je suis un étranger dans le pays de ma mère.
Met lede ogen aanschouw ik de toekomst
De jeugd verrechtst, Schilden en Vrienden zijn als de builenpest
Nazi groeten door de politie uw vriend
Discours politique en Belgique, l'extrémisme est libre
Hij is zwart
Zij is wit
Samen zijn we apart
Terwijl condenserende zweetparels ongenadig haar brilglazen beslagen
Concentreerde de verpleegster zich al dagen op de eenzame bejaarden
Shockerende beelden, met een krop in haar keel en telkens de moed wéér bijeenrapen
Dat ze dit nu nog moest meemaken...
Penetrerende vlagen van feces en angsten, vulden de verlaten wandel gangen
Hoeveel van haar patiënten zongen zo al hun zwanenzangen
Ze is bang en, vechtend tegen haar tranen, maar haar moed is tanend
Vermoeid maar dapper neemt ze de scalpel, klaar voor de volgende examinatie.
De ravage is schrikbarend en mensonwaardig
Het is Misdadig haatdragend hoe de politiek zich vandaag de dag gedraagt tegen de esculaap…
Eens zo verheven en vereerd worden ze gedegradeerd tot kanonnenvlees.
Door de straten mijmeren
over het zijn dat had kunnen wezen
over de tijd die reeds voorbij is
over de tijd die had kunnen zijn.
Ik mis mijn bedrijvigheid
ik mis mijn ziel
ik mis het verlangen naar alles dat was en niet meer zal zijn
ik mis de levenskracht die mij doet drijven en mij drijft.
Mijn stad heeft mij echter niet verlaten
zij zal mij nooit teleurstellen
haar gloed is nog even vurig
haar ratio nog even verlangend
haar warmbloedigheid woelt door mij.
Mijn stad als heelmiddel,
mijn stad voorgeschreven door de esculaap.
Ik ben zowel extreem rechts als centrum links, recht door zee als tegen de stroom,
Een palliatieve palindroom, surfend op een utopische ultraviolet golf…
Aantijgend aan de braakliggende branding, onder een barmhartige Braziliaanse zon,
Beziel ik een Byzantijnse Berber, biddend voor een bipolaire pijnboom.
Ik ben een voluptueuze vortex van systematische strengen,
een seismisch strijkerskwartet,
Een heidense Herakles, resonerend als een ronkend roofdier in de duisternis,
Drijvend in een fonetische fatamorgana, gevuld met fabelachtige façades,
Beziel ik filantropische fontanellen, fragiel en pornografisch.
Ik ben mijn moleculaire moeder, onze zorgzame zuster en jouw vaders vazal,
Een Acropolis van een banaal ego, een heroïsch epos verzonken in een tranendal..
Opgejaagd door haatdragende gewaden, belaagd door macabere maagden,
Beziel ik manische melodieën, en mystieke hymnen klaroenen mijn zwanenzang
De identeit die ik aanneem is de identiteit die ik mij niet mag eigen maken
het is de identiteit die mij verwoest en de identiteit die mij verschroeit
Het is de onwetendheid van anderen en mijn eigen verlangen naar iets wat niet kan en nooit zal zijn
Toch omarmt ze mij als de onbestaande mantel in de drukkende maanden van de zomer
als de onware onbestaandheid die boven het begrip gaat
als het enige ware in de onware wereld
Wie zal bepalen wat kan en wat niet zal zijn
wie zal beslissen waarom niet en daarom wel
wie zal zich verheffen boven iets dat reeds deel uitmaakt van mij
Het is mijn identiteit
ook al noemt men ze onwaar
De knarsende kraak die de oorlog heeft gebracht,
Is de krakende knars die mij steeds bewaakt.
Het is de breuk die mij ontluikt in deze zware duik naar waarheid,
Het is de onwetendheid van de omringenden die mij breekt,
Het zijn mijn voorouders die wringen om de waarheid,
Het zijn zij die de bittere tranen slikken telkens de woorden mij waarachtig maken.
Het onbereikbare ontastbare ongeluk vervult mijn ziel met zorgen
het onbereikbare ontastbare is mijn vervullend veelvuldig verdriet
Het is het verdriet dat ik zelf het ongeluk veroorzaak
en het verdriet dat mijn ziel voelt omdat ik dit niet veranderen kan
Waarom durf ik niet duiken in die oceaan zonder zichtbare reddingsvest?
Waarom schrik ik om te springen uit dat vliegtuig zonder zekere parachute?
Waarom tracht ik niet te tuimelen in die put zonder zuivere bodem?
Mijn hart blijft maar breken in onlijmbare stukken
het is een onmogelijke zaak die onaantastbaar blijft
Mijn grootmoeder haar lied,
Ligt nu ook ik mijn verschiet.
Nu zie ik ook dat kleine lichtje aan de schelde
Nu gaat mijn hart er ook sneller van slaan
Want het is niet alleen mijn lichtbaken
het is mijn willen naar aanraken
Ik wil het lichtje vasthouden en niet meer loslaten
Zal mijn reddingsboei blijven drijven?
Zal mijn vlot stand houden?
Zullen de golven in de schelde mij verslinden?
Wat zal komen is niet duidelijk, waar ik heen wil Wel.
Hey lichtje daar aan de schelde, gaat jouw hart ook sneller slaan?